"Als student vroeg Arnold Ziegelaar zich al af wat de mens in de kosmos doet. Voor dat existentiële probleem is God geen oplossing, denkt de filosoof.
Twintig was Arnold Ziegelaar, en student theoretische natuurkunde, toen zijn vader overleed. “Bijna vijftig jaar had hij gewerkt, hij was amper met pensioen of hij ging dood. Dat was een schok, niet alleen een emotionele schok, maar ook een filosofische. Wat is het leven als het zo radicaal nietig kan zijn? Als een mens ineens ophoudt te bestaan?” Zo kwam hij uit bij de filosofie. “Niet dat die de antwoorden heeft, maar de vragen zijn tenminste aan de orde, je hoeft ze niet weg te denken. Je kunt in gesprek gaan met andere zielen – al zijn dat vaak dode zielen.”
.. Hoe kunnen we die mystieke ervaring volgens u begrijpen? Waarom voelt die soms als totale verbondenheid met alles en dan weer als een volkomen verlaten zijn?
“Dat verklaar ik uit de dubbelzinnige positie van de mens. Die bevindt zich ín de kosmos, maar is daar ook van gescheiden. We hebben ons ontwikkeld, we zijn uit de natuur losgebroken, zoals Nietzsche zegt. We zijn natuur, maar gebruiken en manipuleren die natuur ook – enfin, daar komt de hele technologie uit voort. Hoe dat met dieren zit weet ik trouwens niet, ik ben zelf geen dier en kan dus niet namens de dieren spreken. Maar de mens heeft verschillende mogelijkheden. We kunnen ons innig verbonden voelen met de wereld én we kunnen ons daarvan volkomen vervreemd voelen. In het alledaagse leven zitten we meestal ergens in het midden: een beetje verbonden, een beetje afstandelijk. Maar in wat ik aardse mystiek noem, ervaren we die uitersten wel.”
.. Aan het eind van de boswandeling, die weer terugvoert naar het café, vertelt Ziegelaar over zijn proefschrift, waarin hij de beroemde vraag behandelt van de zeventiende-eeuwse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz, ‘Waarom is er iets en niet veeleer niets?’ Het antwoord op de vraag valt niet te verwachten, dat kan hij alvast verklappen. Maar een vraag waarop niet direct een antwoord komt, is nog geen zinloze vraag, vindt Ziegelaar. “Zo’n vraag zinloos noemen is natuurlijk één strategie om met het probleem om te gaan. Die strategie zie je in de twintigste eeuw vaak, bijvoorbeeld bij Wittgenstein. Maar ik denk dat het niet lukt, dat je de vraag niet weg krijgt, omdat het een echte filosofische vraag is. Dát er iets is, wordt nooit vanzelfsprekend.”
Maar waarom blijft u een heel leven lang piekeren over een vraag waarop geen antwoord is?
“Omdat het een bron van verwondering is, het is als het ware de intellectuele weg naar die mystieke ervaring. Je hebt een existentiële weg – dat is gewoon rondlopen en het leven ervaren. En je hebt een intellectuele weg. Maar die sluiten elkaar niet uit, ze vullen elkaar aan, ze komen als het ware op hetzelfde punt uit. En als filosoof wil ik natuurlijk die existentiële én de intellectuele weg bewandelen. Zo is het nou eenmaal. Die grondvraag naar het bestaan heeft me ergens in het verleden gegrepen en die laat me niet meer los.”Bron en hele stuk TROUW.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten